Joop Sanders
Draagt sinds 2008.
“Na de oorlog woonden we in West, net aan de buitenzijde van de toenmalige draaggrens, die ook toen langs de Kostverlorenkade liep. Aanvankelijk liep ik het eroev-gebied in als ik naar de dichtstbijzijnde synagoge ging, in de Jacob Obrechtstraat. Toen er in 1957 een sjoel bij ons in de buurt geopend werd, in de Vasco Da Gamastraat, kwam er ook een omgekeerde beweging op gang: onze voorganger in sjoel bijvoorbeeld liep vanaf zijn huis het eroevgebied uit. Hij liet op sabbatochtend zijn paraplu achter bij de brugwachter ter hoogte van de Kinkerstraat. Die paraplu haalde hij dan op weg naar huis weer op.
Ik denk niet dat ik me als kind aan het draagverbod hield. Mijn tante, door wie ik vanaf 1947 als oorlogswees ben opgevoed, was niet orthodox. Veel van mijn kennis over de Joodse wetten heb ik pas later opgedaan: vooral vanaf de periode waarin ik als economiestudent in Rotterdam bij een orthodox gezin kwam te wonen. De vader binnen dat gezin kwam alleen op feestdagen in de synagoge en niet op sabbat omdat het duwen van zijn rolstoel ook onder het draagverbod viel. Van hen heb ik veel geleerd.
In de periode dat de eroev werd afgekeurd, vanaf de jaren zeventig, droeg ik mijn sleutels aan een gordel en ik had ook een oplossing voor de medicijnen die ik van de dokter bij me moest dragen: die stopte ik in de binnenrand van mijn hoed, waarmee je de pasvorm kunt aanpassen. Zo kregen die medicijnen, waar door rabbinale autoriteiten toch al welwillend naar gekeken werd, ook een kledingfunctie. Op vakantie maakten we onze eigen eroev: dan spanden we een touwtje om de caravan en de tenten waarin we met het gezin verbleven, zodat we spullen over en weer konden brengen. Niemand op de camping keek raar op van een paar extra touwtjes.
Ik reis nog altijd graag. Hoewel ik die sabbatsriem in Amsterdam niet meer nodig heb nu er hier weer een eroev is, komt die nog altijd van pas op plaatsen zónder eroev - en daar zijn er in de wereld meer van dan plaatsen mét.”